Posted on Leave a comment

Mijn naam is Gans (4)

In het laatste decennium is het inkomen van de gemiddelde Moskoviet enorm gestegen. De prijzen van onroerend goed gingen in deze trend mee en dan volgt wat hier ook zou gebeuren; speculanten laten panden verkrotten in afwachting van de hoogst mogelijke vierkante meter prijs. Gevels worden met netten behangen om voetgangers voor vallend puin te behoeden of ze dienen als immense reclameborden voor merken als Dior, Vuitton en Calvin Klein.

Er zijn mensen die beweren dat achter die verlaten gevels zich het ware Moskou afspeelt van zwervers, drugdealers, prostituees, maar daar heb ik niets van gemerkt. Ik was er te kort, of het bestond eenvoudigweg niet binnen mijn beperkte actieradius rond het hotel op steenworp afstand van het Kremlin.

Het is niet verwonderlijk dat veel Moskovieten zich ergeren aan dit straatbeeld, maar de prijzen zullen niet eeuwig blijven stijgen. Wat er dan achter die reclames en bouwnetten vandaan komt zal een van de meest mysterieuze steden van dit continent waardig zijn. De grijze, fantasieloze betonblokken van de naoorlogse USSR zullen daar niets aan afdoen, eerder zullen ze de schoonheid van wat er in eeuwen is opgebouwd accentueren.

Op mijn weinige wandelingen alleen raakte ik steeds meer gefascineerd door die stad. Hier ik wil blijven, dacht ik meer dan eens. Eventueel zelfs sterven. Met stijl, zoals Raspoetin.

Eerst werd de man met een olifantendosis kaliumcyanide vergiftigd waar hij alleen wat slaperig van werd. Daarna werd hij met kogels doorzeefd en toch hield hij nog voldoende kracht over om op zijn benen te blijven staan. Uiteindelijk bezweek hij alsnog onder de knuppels van zijn tegenstanders die hem vervolgens in een half bevroren riviertje dumpten.

Iets dergelijks moet Dylan Thomas voor ogen hebben gehad toen hij Rage, rage against the dying of the light schreef – zonder overigens zelf in de praktijk iets monumentalers te presteren dan een veel te vroege en vooral sullige dood in een ziekenhuis na wat gezeur over 18 whisky’s.

Achteraf gezien zou ik ook kunnen denken dat ik in april 2011 aanvoelde dat de ware revolutie in Rusland nog moest plaatsvinden. Een revolutie waar ik bij wilde zijn. Niet die van de economische verlossing, maar die van de persoonlijke vrijheid.

Steeds beter begon ik te begrijpen wat Alexander voor ogen had met zijn museum voor erotische kunst. Anders dan vergelijkbare musea over de hele wereld, was zijn initiatief een persoonlijke geste, een middelvinger naar het systeem dat hem zonder rechtsgrond als democratisch gekozen burgemeester van Archangelsk monddood had gemaakt.

Zei Alexander dat het werk in zijn museum provocerend moest zijn, dan begreep ik dat niet zo. Hij had immers 40 foto’s van mij aangekocht en wat was er nu provocerend aan mijn werk?

Toen Poetin drie maanden later de oproerpolitie inzette om zoiets onschuldigs als de Moscow Gay Pride te verstoren, begreep ik beter wat hij bedoelde. Persoonlijke vrijheid betekende in dit land – waar tijdens het communisme de lichamelijke liefde officieel niet bestond – vooral ook seksuele vrijheid.

Posted on Leave a comment

Mijn naam is Gans (3)

Na de onderhandelingen met Alexander Donskoi die naar mijn idee mislukt waren door de tolk die zo goed Italiaans sprak, maar in het Engels steeds naar woorden moest zoeken (Comme se dice bla-die-bla?), ging ik naar mijn hotelkamer en ontdekte daar de minibar.

Op zich lijkt dat niet zo vermeldenswaard in het verslag van een oude man alleen op reis, maar dan heeft u de keur aan wodka’s die in Moskou wordt aangeboden misschien nog niet geproefd. Ik ben een doorgewinterde wodkadrinker omdat ik de smaak van alcohol op zich niet zo kan waarderen.

Een stevige dronkenschap daarentegen weer wel. Giet ik twee borrelmaatjes wodka in een gul glas Sprite dan proef ik de alcohol niet meer zo. Dan lijkt het drankje op de ooit zo vertrouwde Ranja die mijn moeder op het strand van Bloemendaal schonk.

Was er voldoende frisdrank in de minibar geweest dan had ik mij nooit echt zo intensief in mijn favoriete drankje kunnen of willen verdiepen. Nu maakte ik voor het eerst echt kennis met de brede variatie in smaken die wodka kan hebben. Een waar genoegen voor de tong en een ongekende ontlasting van de stress die de onderhandelingen me hadden opgeleverd.

Voordat ik het wist zat ik op de rand van mijn bed zachtjes ‘Nathalie’ van Gilbert Bécaud te zingen. ‘Elle parlait en phrases sobres de la Revolution d’Octobre…’ Drank maakt echter overmoedig, dus na enige tijd waagde ik mij ook aan het hardop voor mij uitgalmen van ‘Back in the USSR’ totdat gebons op de muur van de belendende hotelkamer me er verder van weerhield.

Diezelfde overmoed deed mij ook besluiten Evgenia in Archangelsk te bellen. Zij had immers op voortreffelijke wijze de reis en het hotel geboekt. Bovendien was haar Engels perfect.

Ik deed mijn beklag over de tolk en zij was vol begrip. Het werd een prettig gesprek waarin we het nog over Poesjkin en Tsjechov hebben gehad. Ze was een intelligente jonge vrouw, die desalniettemin verbaasd was dat Russische literatuur ook buiten Rusland werd gelezen.

Ze ging een nieuwe tolk voor me regelen. Zo makkelijk gaat dat nu als je een slokje op hebt, dacht ik nog toen ik de verbinding verbrak en geheel gekleed in slaap viel.

Toen mijn zakenpartners me de volgende ochtend in een woud van lege wodkaflesjes aantroffen was de nieuwe tolk geregeld; een piepklein meisje van mijn zoon’s leeftijd. De dochter van een kleuterjuf en een Aerophlot piloot. Genetisch gezien had ik het niet beter kunnen treffen. Een kleuterjuf had ik sowieso 24/7 nodig en een piloot kon ook geen kwaad, gezien de situatie waarin ik mij bevond.

Ze studeerde ook nog eens diplomatie en sprak Engels als een native speaker, maar wat ik nog wel het meest aan haar kon waarderen was dat zij razendsnel kon denken. Ietwat onhandige formuleringen ontstaan door mijn tanende dronkenschap en de irritatie die de eerdere onderhandelingen in me hadden opgeroepen, werden keurig door haar uit de vertaling gehouden, waarna ze ook nog de goede smaak had om mij te vertellen wat ze wél en wat ze niet had vertaald.

Het werd een mooie dag met een Alexander die – nu hij wel goed met me kon communiceren via Olga – een uiterst aimabele man bleek te zijn die geen kans voorbij liet gaan om mijn verblijf in Moskou zo aangenaam mogelijk te maken. Nog diezelfde middag zat ik met hem in de oudste sauna van Moskou die door weinig Europeanen ooit is gezien.

(Wordt vervolgd)

Posted on Leave a comment

Mijn naam is Gans (2)

Alexander Donskoi bleek een voortvarend gastheer. Hij vroeg me wat ik het liefst wilde zien in Moskou omdat het immers mijn eerste bezoek is en hij stelde het Rode Plein voor. Op de een of manier sprak me dat niet aan. Al voor mijn vertrek had ik besloten dat ik het liefst de oude Loebjanka gevangenis wilde zien. Zowel de tolk, een meisje dat me voortdurend in het Italiaans aansprak, als Alexander begrepen dat niet helemaal. Ze kwamen met alternatieven zoals een indrukwekkend gebouw uit de tijd van Stalin, waarvan de naam me nu is ontschoten.

De Italiaans sprekende tolk

Misschien wilde ik naar de Loebjanka omdat ik ooit een Engelstalige roman had vertaald; The Commissar’s Report van Martyn Burke. Tijdens die klus had ik een bijna ongezonde interesse ontwikkeld voor Feliks Dzerzjinski, de oprichter van de geheime dienst Tsjeka en de ijzeren arm van Stalin.

Je kunt sowieso als man van middelbare leeftijd niet naar Moskou gaan om naast een ietwat zwoel ogende juffrouw in een taxi plaats te nemen zonder je een heel klein beetje James Bond te voelen, hoe belachelijk dat ook moge klinken. Het merendeel van wat ik over Rusland wist was immers gebaseerd op fictie, niet op harde feiten.

Bij de Loebjanka had ik me een groot gebouw voorgesteld met misschien wat bijgebouwen, maar nu bleek het een klein dorp te zijn geworden waar de organisatie en het ambtenarenapparaat van de KGB gehuisvest waren. Loebjanka had zelfs een eigen metrostation en mijn voornemen een foto van mezelf te laten maken voor de hoofdingang, waar ooit Djerzjinski dagelijks voorreed in zijn revolutionair gepimpte Rolls Royce, moest komen te vervallen omdat niemand wist waar dat gebouw stond en of het nog wel bestond.

Uiteindelijk werd het een foto ergens op het Loebjanka-terrein met een gebouw op de achtergrond waar niemand de geschiedenis van wist. Het fotograferen daar was hoe dan ook lastig omdat overal bontmutsen op wacht stonden met karabijnen om de schouder. Het was onvermijdelijk dat mij verboden werd nog langer foto’s te maken en Alexander haastte zich naar de wacht toe te lopen (zie foto vorige bijdrage) terwijl schuin achter mij een van de twee andere mutsen zijn karabijn van de schouder haalde.

Ik moest mijn paspoort laten zien en de gezichten klaarden op. Ik was Nederlander en daardoor kon ik in de ogen van de wachten geen spion kon zijn. Een land waar Nederlanders zonder voorbehoud vertrouwd werden? Dat kon nooit helemaal gezond zijn. Een beetje teleurgesteld voelde ik me en vooral bezorgd over de toekomst van dit land.

Doordat ik het bezoek aan het Rode Plein voor gezien had gehouden, durfde ik tegen het voorstel om in een oud restaurant waar nog de authentieke Russische keuken geserveerd werd niet te protesteren. Zo kwam het dat ik even later voor het eerst en hopelijk ook voor het laatst Borsjtsj at. Met bewondering keek ik naar Dmitri, rechterhand van Donskoi, die een bord vol met geleibrokken gevuld met duistere substanties met een blik van verrukking in zijn ogen verorberde. Hoe lang ik ook naar die brokken staarde, het werd mij niet duidelijk waar ze mee gevuld waren. Paardenhersenen? Schapenkloten?

Gelukkig was er ook een salad bar en wodka.

Hoe gezellig het ook was en hoe vriendelijk Donskoi ook naar me deed, er zou vroeg of laat over zaken gesproken moeten worden en dat gebeurde dan ook na de maaltijd. De Italiaans georiënteerde tolk begreep vrijwel geen woord van wat ik zei, waardoor Alexander aan mijn Engels begon te twijfelen in plaats van het hare en voordat ik het wist zaten we als kemphanen tegenover elkaar.

Na een minuut of tien wilde ik nog maar één ding. Zo snel mogelijk naar huis.

Posted on Leave a comment

Mijn naam is Gans (1)

Inmiddels is het een jaar geleden dat ik op het vliegtuig stapte om op uitnodiging van Alexander Donskoi een bezoek te brengen aan Moskou, de laatste stad op de wereld die ik ooit verwacht had aan te doen. Tijd dus om mijn herinneringen aan deze dagen in april van 2011 uitgebreid vast te leggen voordat moedertje Alzheimer of vadertje Korsakov ze weer van me afneemt.

Reisreportages beginnen vaak in een taxi na aankomst op de plaats van bestemming, maar mijn reis begon al weken voor vertrek met het zoeken op het Internet naar wie nu de Alexander Donskoi was die mij via het contactformulier van AmeaNet had benaderd met het verzoek werken aan te leveren voor een nieuw op te zetten museum voor erotische kunst in Moskou.

Een eerste zoekactie via Google op de naam Alexander Donskoi leerde mij dat een Russische staatsburger met diezelfde naam burgemeester van Archangelsk was geweest totdat Poetin een einde maakte aan zijn democratisch verkregen positie door hem in de gevangenis te laten gooien wegens vermeende economische misdaden.

Archangelsk ligt ver van Moskou dus ik twijfelde of ik de juiste Donskoi had gevonden. Bovendien leek het mij ook niets voor een politicus om zo’n voor Rusland gewaagd museum te starten op steenworp afstand van het Kremlin, maar toen ik het vliegticket ontving en Archangelsk als plaats van verzending zag, bleef er weinig ruimte voor twijfel over.

Meteen werd ik onzeker over de dresscode voor zo’n ontmoeting met een Russische hoogwaardigheidsbekleder. Een foto van Donskoi zou mij wellicht wijzer kunnen maken. Na eindeloos Googlen vond ik dan die éne hier afgebeelde foto waarop Donskoi, ondersteund door mannen met bivakmutsen en kogelvrije vesten, in de vroegte van zijn bed wordt gelicht.

Ja, dat was nu echt het soort opdrachtgever dat mij zou inhuren, maar over hoe ik mij zou moeten kleden was ik niet veel wijzer geworden.

Bij het zoeken via andere diensten vond ik een foto van Donskoi in een keurig, misschien wat fantasieloos kostuum op de achterbank van een auto. De foto was kennelijk bij zijn vrijlating gemaakt want hij maakte een V-teken naar de pers. Voor mij was het duidelijk; ik kon niet volstaan met mijn vaste garderobe van 24 zwarte T-shirts en twee spijkerbroeken.

Na een bezoek aan de The English Hatter beschikte ik over een lange gevoerde jas, een diplomaat waardig, plus een keurig colbert, een paar Arrow button-down overhemden en – voor een sportief intermezzo – nog wat lamswollen truien. Dit alles op kosten van mijn moeder die mij altijd graag in het buitenland ziet verblijven.

Op zolder vond ik nog een paar vrijwel ongebruikte Van Bommel brogues die na afstoffen en poetsen het perfecte schoeisel bleken om mijn outfit te completeren. Mijn SM-laarzen en leren jas bleven thuis, zo had ik besloten.

Er was sowieso weinig ruimte in mijn koffer want ik wilde ook vijftig van mijn fotografische werken mee smokkelen. Een moedige beslissing die me toch enige kortademigheid bezorgde toen een duivels uitziende vrouw van de Russische douane een vol kwartier van mijn paspoort naar mijn gezicht en weer terug bleef loeren.

Ik was enorm opgelucht toen mijn mobiele telefoon ging en Donskoi’s tolk me hartelijk met mijn nieuwe Russische voornaam ‘Gans’ aansprak. Even later zag ik mijn opdrachtgever ook naar me zwaaien. Een jonge man, veel slanker dan op de foto’s, gekleed in een leren jack, een spijkerbroek, sneakers en een wollen muts op zijn hoofd zoals die graag door rappers wordt gedragen, maar wel onmiskenbaar de Alexander Donskoi van de foto’s.

In het vliegtuig had ik me nog een wereldburger gevoeld, maar nu voelde ik mij een hopeloze provinciaal.

(wordt vervolgd)

Posted on Leave a comment

Varkenskop

Ik loop achter met mijn avonturen als Kuifje in Rusland. De foto hierboven is voor mij nu nog verontrustend. Ik zat in een VIP-sauna en kon het kennelijk niet laten om mijn camera te testen op vochtbestendigheid.

Bij de eerste blik op die foto moest ik denken aan een tekst van Reve die ik hier helaas niet letterlijk kan reproduceren. Het was iets over de gekookte varkenskop die fotografen en cineasten boven een bepaalde leeftijd nu eenmaal kenmerkt. Het vilten mutsje was verplicht en werd bij de ingang verstrekt.

Dat mijn ogen wat dood in het hoofd staan, komt omdat ik inmiddels de echte Russische wodka ontdekt had die je ‘onder de toonbank’ koopt. De wodka die mogelijk naast een strelend zachte smaak misschien ook een wat hoger alcoholpromillage heeft. Na een zo’n fles opgedronken te hebben werd ik veel te vroeg en in een uitmuntend humeur wakker. Om vervolgens op zoek te gaan naar een nieuwe fles.

Als je iets wilt aanschaffen in Moskou zonder assistentie van een tolk, dan begrijp je meteen waarom het zo prettig toeven is in die stad. Zij verstaan jou niet en jij hen niet. Dat is pas het ware geluk. Meteen snapte ik waarom ik mij soms zo kan ergeren aan Amsterdam. Ik versta daar iedereen. Van de kantoortrien achter me in de supermarkt die via haar mobiele telefoon bij haar echtgenote informeert of hij sperzieboontjes of spruitjes wil tot en met het laffe, verbale mondzeer van de burgemeester.

Tikt het wodkaklokje echter, dan is het zaak te improviseren voordat die vroege ochtend joligheid omslaat in een dreunende kater die de getroffene voor de rest van de dag immobiliseert. Zo ging ik rap op zoek naar een drankwinkel. Nu lijkt dat makkelijker dan u misschien denkt. In hartje Moskou tref je meer Starbucks-gelegenheden aan dan solide drankwinkels. Toch vond ik er een.

Meteen werd duidelijk wat het nadeel is van een taal niet spreken. Hoe wijs je met gebaren een fles wodka aan die zich onder de toonbank verschuilt? Dus wees ik maar een fles in het rek aan. Stolichnaya, dat was het enige woord dat mijn tolk me correct had leren uitspreken als: Stollitsnje.

Wilde gebaren aan de andere kant van de toonbank, gewijs naar horloges en tien vingers in de lucht. Voor tien uur ‘s ochtends mocht in Moskou geen Wodka verkocht worden. Moe van het naar woorden zoeken in het Engels en Russisch riep ik verongelijkt in het Nederlands uit: “Maar voordat ik hier kwam, heb ik maanden niet gedronken!”

Ze bleven vriendelijk, maar mijn humeur werd er niet beter van. Het was toch godgeklaagd. Al die tijd had ik vrijwel niemand anders wodka zien drinken. Hier en daar was mijn alcoholgebruik, vooral bij oudere Moskovieten die nog naar de oude tijden verlangden, reden om mij liefdevol met Kameraad aan te spreken in plaats van het meer gangbare Sir.

Uiteindelijk heb ik de minibar in het hotel maar weer geplunderd. Gastvrij als ze nu eenmaal zijn in Rusland hadden ze de kleine flesjes vervangen voor hele grote.

In deze gerekte staat van chemische monterheid stond ik om het afgesproken tijdstip, twaalf uur ‘s ochtends, bij de oudste sauna van Moskou.

Alles wat ik over deze sauna zal schrijven doet de gelegenheid tekort. Je moet er zijn geweest. Een soort Arti met een zwembad. Ik begreep de opzet eerst ook niet geheel, want ik zag alleen mannen. Sauna’s waar alleen mannen komen zonder seks met elkaar te hebben, dat was nieuw voor mij.

Aan beide zijden van de ontvangstruimte waren kleine ruimtes die met gordijnen waren afgeschermd. Ach, daar gebeurt het dan, dacht ik. Maar nee, dat bleek ook alweer niet zo te zijn, maar wat er wel plaatsvond? Geen idee.

Ik kleed me niet zo graag uit in het openbaar en ik heb eigenlijk een grondige hekel aan sauna’s, maar wat ik te zien kreeg toen ik eenmaal met mijn vilten mutsje op het voorportaal van de sauna betrad was spectaculair. Alsof ik een film was beland die nu als Entartete Kunst betiteld zou worden. God, wat zagen die Russen er gespierd en taai uit… Er was welgeteld één mannetje dat een stuk kleiner was dan ik, maar hij beschikte wel over een penis die een bijzondere autoriteit uitstraalde.

De volgende verrassing was de oven die de gigantische sauna verhitte tot temperaturen die in het Westen ondenkbaar zouden zijn. Twee ontklede mannen, zwetend uit elke porie stonden daar met volle overgave het kamerbrede inferno te voeden en aan te jagen. Beelden die zo in een vroege film van Bert Haanstra over de Hoogovens hadden kunnen passen. Een poging om het hoogste en dus ook het warmste niveau van de sauna te bereiken moest ik staken, omdat ik vreesde dat mijn kunstheup zou smelten.

Overal om mij heen lagen mannen op tafel die genadeloos werden afgerost met eikentakken door een team van meppers onder leiding van De Theepot, dat kleine mannetje met het grote lid. Behandelingen die in een keurig SM-bordeel in Europa veel geld zouden hebben gekost.

Nu ben ik zelf nogal dominant ingesteld en hou ik er in het geheel niet van als mensen ongevraagd of onuitgenodigd aan me zitten, maar de ontwapenende en uitnodigende blik van mijn zakenrelatie deed mij toch liggend plaats nemen op een tafel en ja hoor, van onder mijn oksel zag ik De Theepot op mij afkomen met een bos eikentakken in zijn hand. Dat heeft maar kort geduurd. De blik in mijn ogen toen ik midden in de behandeling opstond was internationaal.

Ik heb De Theepot verder niet meer gezien.
 

Posted on Leave a comment

Naar Moskou

Ik heb het hier geloof ik al vaker gezegd, maar wie een weblog begint onder de vlag ‘Nooit meer naar buiten’ is vroeg of laat gedoemd een zwervend bestaan te leiden.

Overdrijven is ook een kunst zou mijn vroegere buurvrouw zeggen. Toch voelt het voor mij zo, als iemand die bijna een vol decennium binnen heeft gezeten wegens een reeks beperkende fobieën en slechts een enkele keer in al die tijd alleen per openbaar vervoer heeft gereisd.

Vreemd dat ik vandaag in mijn eentje op een vliegtuig naar Moskou stap.

1 April grap? Nee.

Neef M. heb ik al weken geleden op de hoogte gesteld. Hij geloofde er niet zo in. ‘Je gaat niet. Dat doe je niet,’ zei hij.

Ik zal hem een kaart sturen.

Hoewel het bezoek aan Moskou van zakelijke aard is, overheerst bij mij een gevoel van recalcitrantie. Ik ben het beperkende leven van een paniekgestoorde al heel lang intens zat.

Ga ik straks in het vliegtuig heftig zitten zweten en ongecontroleerde gebaren maken door een op hol slaande motoriek, dan kijken de medepassagiers maar de andere kant uit.