![]() |
Paniek
Zo’n vijftien jaar geleden belde mijn vader mij op om te vragen of ik naar het ziekenhuis wou komen, omdat hij de uitslagen van het medisch onderzoek zou ontvangen. Dat was niets voor mijn vader om mijn hulp te vragen. Ik had hem horen hoesten en ik wist het eigenlijk al: longkanker.
Natuurlijk wilde ik dat hij bleef leven en ik was me al voor de uitslag gaan verdiepen in kanker. Ik wist er zoveel van dat de behandelend longarts me bijna de kamer uitstuurde omdat ik met mijn nieuw verworven kennis zijn boodschap vertraagde. Namelijk dat mijn vader snel dood zou gaan.
“Hoe snel?” vroeg mijn vader. “Snel,” zei de longarts en om zijn argumenten kracht bij te zetten herinnerde hij mijn vader eraan dat ze niet eens een test hadden kunnen maken van het longweefsel omdat er zoveel teer in zijn longen zat.
Het werd dus een kort gesprek en ik wist eenmaal buiten niet beters te doen dan mijn vader een sigaret aan te bieden. Hij wilde niet in het ziekenhuis blijven, dus mijn moeder en ik namen hem mee naar huis. Dat mocht niet van een verpleegkundige want dat zou administratieve problemen kunnen opleveren. Dat is ook vreselijk natuurlijk voor zo’n kapot bezuinigd mensje. Dood gaan, dat overkomt iedereen, maar de boel administratief in de war schoppen dat is pas echt een drama.
Afijn, mijn liefste vriendin indertijd had god zij dank een opleiding in de verpleegkunde gedaan en ik had een diploma in drinken voor het geval dat de boel te heftig werd. Zo zijn we daar af en aan een half jaar geweest om mijn vader te verplegen. Het was een bijzonder naar proces, omdat zijn of beter mijn moeders geloof het gebruik van morfine niet toestond.
Longkanker kan je op twee manieren pakken: je stikt of je loopt leeg. Mijn vader liep leeg. Wanneer we hem van het toilet lichtten dan zag het er in de pot uit alsof hij de helft van zijn bloed en zijn organen uitgescheten had.
Het ging langzamer dan we verwachtten en van de zenuwen raakten we geïrriteerd. Mijn moeder voelde zich door mijn vriendin gepasseerd, mijn vader kon maar niet geloven dat hij ook echt daadwerkelijk dood zou gaan. Ik wenste hem dood, want ik kon niet aanzien hoe mijn held met zoveel pijn bergafwaarts ging.
Mijn vader leed aan paniekstoornissen voordat hij kanker kreeg, dus ik had mijn hele jeugd teksten gehoord als: “Ik ga dood! Ik krijg een hartinfarct! Etc.”
Toen hij aangaf dat hij ging sterven, geloofde ik hem dan ook niet. “Papa, ik zie je over drie dagen weer. Zo snel ga je niet dood,” zei ik.
Mijn zoon die nog geen tien jaar oud was begreep het wel. Hij kroop op het bed en gaf mijn vader een hele lange knuffel. Ik stond toe te kijken en begreep er niets van. Ik had mijn vader nooit een knuffel gegeven. Ik sprak hem aan met “U” en ik schudde zijn hand als we echt amicaal werden.
Mijn vader ging die avond dood, net nadat ik vertrokken was. Ik was al thuis toen mijn moeder belde. Ik stapte voor de zoveelste keer in de trein naar Nijmegen en onderweg gebeurde iets wat ik niet kende: ik dacht dat ik een hartaanval kreeg. Dat dacht de conducteur ook. Het zou nog twee jaar en vele pseudohartinfarcten duren voordat de diagnose “paniekstoornissen” bij mij gesteld werd.
Eerst ging het nog wel, maar later werd het erger en uiteindelijk ging ik nooit meer naar buiten. Zo heb ik 12 of 13 jaar binnen gezeten. Ik vernoemde mijn blog naar mijn mankement en maakte grappen over het feit dat wanneer ik eens naar buiten ging, de seizoenen mij vaak verrasten. Dan liep ik buiten in een winterjas terwijl het hoogzomer was.
Na twaalf jaar vergeefse therapie ben ik met een goede vriendin gaan oefenen om weer naar buiten te gaan. De eerste uitdaging was mijn eigen drank uit het schuurtje te halen. Die afstand leek onoverbrugbaar en het heeft minimaal twee maanden geduurd voordat ik de sleutel in de deur van het schuurtje stak.
Maanden later heb ik met hyperventilatie een blokje om het huis gefietst. Daarna volgde haar verjaardag en vond ik dat ik cadeaus moest kopen. Ik was zeiknat van het angstzweet toen ik thuis kwam en ik nam me weer eens voor om nooit meer naar buiten te gaan.
Dat heb ik uiteindelijk wel gedaan en het ging steeds beter, maar er was een muur die niet te slechten leek – dezelfde treinrit naar Nijmegen te maken.
Op 1ste Kerstdag ontkwam ik daar niet aan. Ik lag een lange nacht wakker, want alle therapeuten hadden mij verzekerd dat ik alles kon proberen behalve diezelfde treinrit.
Tot mijn stomme verbazing was het zelfs gezellig, zo met mijn zoon in de trein. Kennelijk ben ik dan eindelijk genezen. Er zijn geen woorden voor. Ik heb foto’s van die treinrit gemaakt en de meest abstracte heb ik geplaatst op mijn fotoblog.
Het enige wat mij nu nog rest is een boek te schrijven voor hen die nu aan hetzelfde euvel lijden, want er heerst veel onbegrip over paniekstoornissen. Dat wil ik doen voor mijn vader, maar vooral ook voor de paar mensen die mij jaren zonder echt plezier of beloning hebben bijgestaan.